
|
De geschiedenis van het geld valt samen met de begintijd van de economie toen er ruilhandel plaatsvond tussen goederen en diensten. Zo kon bijvoorbeeld een brood geruild worden voor graan. Dit bracht veel nadelen met zich mee, bijvoorbeeld omdat etenswaar kan bederven en het moeilijk is de waarde van producten in te schatten. Sommige producten bleken echter door iedereen gewild zoals vee, gedroogd vlees en zout. Deze bleken wel waardevast en niet gevoelig te zijn voor inflatie. Dit is het zogenaamde goederengeld.
Het bekendste voorbeeld van goederengeld is goud, een bijzonder waardevast edelmetaal. Goud is nu nog ongeveer evenveel waard dan duizenden jaren geleden. Omdat goud van samenstelling kan wisselen moet het gewogen worden om te bepalen hoe zuiver het is. Alexander de Grote was de eerste die uit naam van de overheid een stempel op het goud aanbracht om de kwaliteit en het gewicht ervan te garanderen. De voorloper van het huidige muntgeld. Wat nog gemakkelijker was dan fysiek goud verhandelen was het goud in bewaring te geven en te gaan handelen met de waardepapieren, eigendomsbewijzen die verwezen naar de hoeveelheid opgeslagen goud. Diegene die het geld in bewaring namen waren de voorlopers van de huidige banken.
De handel in waardepapieren is te zien als de start van de geschiedenis van geld zoals we dat vandaag de dag gebruiken. De brede definitie van geld is elk object dat binnen een bepaalde sociaaleconomische context wordt gebruikt en ervaart als betaling voor goederen en diensten. Kijkend naar de wettelijke definitie geld moet het huidige fiduciaire geld ook wettelijk worden aangeduid als betaalmiddel. De waarde van geld wordt ontleend aan de overheid die geld als wettig betaalmiddel bestempelt.
|
|
|
|
|
|